Back to 1924

Hardnekking doorzetten...

Tot hardnekkig doorzetten behoorde o.a. de tocht welke Hofstra maakte, van Schiphol naar Engeland.

Het weer was slecht. Lage wolken, traag en loom in haar vaart, grijs en dik als mistbanken, kwamen uit zee aandrijven over duinen en polderland. F

Nu vloog men in die dagen 120 a 135 km en altijd met grondzicht. De hoogte hing dus af van de laagste wolk. Men durfde het nog niet aan over de wolken heen te vliegen, als men het uitzicht op aarde daardoor voor langere tijd verloor. Men had een gerechtvaardigde angst voor wolken.

Het ,,uit een wolk vallen" was in het vliegersjargon iets dat de genadeloze klank had van een doodvonnis. In wolken waren geheimzinnige krachten werkzaam, waartegen men toen nog niet opgewassen scheen. Alleen als men over zee ging, werd er liefst zo hoog mogelijk gevlogen om eventueel zo ver mogelijk te kunnen uitglijden. Dat was een weten, dat uit ervaringen was geleerd.

Maar de stoutmoedigsten zetten hardnekkig door. Zij ,,verkenden" de wolken en begonnen er door te scheren, men raakte niet zo snel meer in vrille als vroeger, Fokker's toestellen hadden een wereldreputatie op dit punt.

Die wolkenbestormers deden nieuwe ervaringen op: als zij eenmaal in de wolk waren en nu eens niet werden aangegrepen door het onzichtbaar geweld, viel een dikke mist op hen neer. Nat, kil en wit. Of vuilgrijs. Men vloog ,,blind". En weer vielen er slachtoffers. Weer eiste de lucht haar tol, aleer ze haar geheimen prijsgaf.

Blindvliegen zonder ervaring en... zonder instrumenten. Het was waarlijk: hardnekkig doorzetten. Men kon niets zien. Zelfs niet eigen bewegingen of afwijkingen. Er was geen waterpas, geen loodrecht, geen hemel, geen aarde, geen horizon om de positie van het vliegtuig aan te toetsen.

,,Stijg ik?" - ,,Daal ik?" Er was geen antwoord op.

,,Hel ik over naar links?" ,,Naar rechts?" Geen antwoord. Ja toch: soms voelde de piloot een plotselinge, sterker wordenden wind van een bepaalden kant. Dan kon hij vermoeden, dat hij langzaam overhelde en begon af te glijden in die richting. Dat was vrijwel alles wat men van blindvliegen wist.

En dat was ook Hofstra bekend toen hij met zijn F III startte, zonder passagiers, maar met een kajuit vol goederen. Zo werd het reeds avond, toen hij de sprong ging wagen. De wolken kwamen lager en lager, hij vloog dicht over het water, langs het strand, soms op enkele meters boven de golven, maar toen hij Oostende naderde en zag hoe dicht de mist over de zee hing, koos hij toch maar de hoogte en daar viel het gordijn aan alle zijden om hem neer.

Hij raadpleegde telkens weer z'n kompas. Ja: de richting was goed. Welke vreemde parten werden hem dan gespeeld? Hij dook neer, tot onder de wolken. Met gespannen zenuwen. Kon uit dien vervloekten mist niet ieder ogenblik een heuvel, een boom, een torenspits opdoemen? Maar er doemde niets op. Even werd het gordijn omhoog getrokken en hij kon onder zich zien: - een grauwe golvende zee. Loodkleurig, somber en verlaten. Hij steeg weer, vloog in den mist, nu de ogen vast op het kompas.. Drie kwartier duurde het al. Nu dook hij opnieuw: water, niets dan golven. De mist rafelde uiteen, werd: wolken. Hij keek tussen witte gevaarten door omlaag en zag een grauw rimpelveld vol lange schuimdraden:

Nog altijd de zee....

En toen begreep hij. Z'n kompas had hem verraderlijk in de steek gelaten. En toen was het even of alle windrichtingen om hem heen dwarrelden. Hoe vloog hij? In een bocht? In een grote cirkel? In welke richting koerste hij thans? Naar Engeland? Of terug naar Nederland? Of België&? Hij zocht de zon. Maar de hemel was grijs, gesloten: ook boven hem een vormeloos grauw zonder Iichttekening.

Hij vloog nog een kwartier; er doemde niets op. Toen overviel hem een afgrijselijke gedachte: vloog hij tussen de kusten door, evenwijdig aan het land, aldoor over zee, tot zijn benzine opraakte? Hij wist het niet. Radio bezat hij niet. Die bezat geen enkel piloot in die dagen.

Maar eindelijk doemde, diep onder hem, van ver, een zwarte plek op over die spiegel van grijs, ribbelig glas: een stoomboot. Hofstra's vogel zwenkte omlaag. Dit schip moest zijn redding worden of hij was verloren.

Hij daalde nu lager over het water en cirkelde om de stomer, ronkte er enkele malen rakelings over heen. Zeelui stonden op het voordek, een paar figuren zwaaiden hem toe van de brug. Niemand dacht aan onheil, niemand kon begrijpen wat hij wilde. Hij moest contact krijgen maar hoe? Toen viel hem iets in. Hij schoot een lichtkogel. Het helder signaal vlamde door de trieste avond. Nu wisten zij, daar aan boord, dat er iets niet in orde was.

De mannen op de brug tuurden gespannen naar hem door hun kijkers. Wat wilde dat vliegtuig van hen? Nog eenmaal ging de gonzende machine om hen heen in een wijde boog. Hofstra besteedde die tijd in gejaagd schrijven. Hij krabbelde een briefje: ,,Ben richting kwijt. Geef koers naar dichtstbijzijnde land. Meld aantal mijlen..." Hij stopte het blaadje papier in de huls van de afgeschoten lichtkogel.

Die op het schip zagen hem weer naderen. Hij liep nu van achteren op hen in, lager, rakelings over de masten. En dan viel iets blinkends omlaag, sloeg met een luiden slag een deuk in het dek, sprong weer op - 0 wonder - Goddank! niet naar stuur- of bakboord, maar in de lengterichting van de stoomboot, viel opnieuw, keilde nog eens omhoog, maar van den bak sprongen al de zeelui toe en... Hofstra kon niets meer zien, het schip lag al weer te ver achter hem, maar er juichte opeens een heerlijke zekerheid in hem: ,,ze hebben 'm Ze houden m’n boodschap in handen!"

En toen hij dan in afwachting rondcirkelde, kwam het antwoord. Het schip veranderde van koers, hij zag de rechte, warrelende voor van het kielwater wijken in een bocht.

Allen wezen en schreeuwden de nieuwe koers. Wat zij riepen, kon hij niet verstaan, dat was een reactie van hun opgewondenheid. Volkomen nutteloos, want de motor brulde over alle geluid heen. Maar dat wijzen, dat kon Hofstra zien en ook de richting waarin de stoomboot nu lag.

En dan stonden er zeelui voor op het dek en zwaaiden met een grote doek. En dan nog eens. En weer. Hij begreep en telde.

Zo gaf een onbekende schipper op zee de onbekenden schipper in de lucht aantal mijlen en richting naar de naaste kust. Het werd een star vooruitstaren, het kompas was een onbetrouwbare vriend gebleken. Het schip lag vlak achter hem. Hij had hen toegewuifd en haastig zijn koers genomen.

En na een snellen tocht daagde het land. De avond schemerde reeds, Eindelijk begreep hij door het langzaam aansluipende donker v66r hem dat 't het vasteland moest zijn dat hij naderde.

Hij koerste Oostwaarts. Even later herkende hij haven, huizen en strand van VIissingen. Walcheren. Hij kon landen bij Veere, indien hij wilde. Maar zijn benzine liet nog net verder vliegen toe. Hij zette de tanden opeen en vloog door. ,,Hardnekkig doorzetten". In Waalhaven was hij thuis. Hij maakte een landing in het donker. De F III ging op z'n neus staan van blijdschap. Zulke kuren had-ie meer.

Hij had ook over de kop kunnen dartelen, maar zo ver dreef hij z'n gril ditmaal niet.

En zoo eindigde Hofstra's vliegtocht.

Niet allen brachten een spannend avontuur tot zo'n slot.